Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [50]Die zijn naaste [51]veracht, zondigt; maar die zich [52]der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig. 50. Anders: een zondaar veracht zijnen naaste. 51. Te weten, om zijne armoede, tegenspoed, ellende, nederheid, of iets dergelijks, zoals uit de tegenstelling kan afgenomen worden. 52. Of, zachtmoedigen. Versta, degenen, die bij hunne ellende zachtzinnig, manierlijk en nederig zijnde, niet lichtelijk tot toorn uitbreken, en daarom haast verdrukt kunnen worden. Zie Ps.10:17.